DeletedUser
Hoofdstuk 1
‘Kom op jongens, nog een paar uur en dan zijn we er.’
Een man van middelbare leeftijd praatte tegen zijn paarden.
De prairie was heet , het had al een paar weken niet goed geregend en er was gevaar dat de indianen aanvielen. De sioux waren weer eens in opstand gekomen tegen de blanken, en overvielen vaak eenzame reizigers.
Maar het gebeurde ook vaak dat een hele karavaan werd aangevallen, maar daar werden steeds vaker gewapende begeleiders voor meegegeven.
De reiziger was goed bewapend, en aan het geweer te zien was er al veel gebruik van gemaakt. De paarden zagen er vermoeid uit, de reis was lang en vanwege de indianen had de man het niet aangedurfd lang te rusten.
Later, er waren een paar uur verstreken, kwam de huifkar de stad binnen.
Het was niet echt een stad, een aantal huizen, een saloon en een kleine gevangenis.
De smederij was ook nog in het beginstadium, evenals de winkel.
De man op de bok zette zijn paarden stil voor de saloon en vroeg een jongen of die voor was kleingeld zijn paarden te eten en drinken wilde geven.
De man zelf liep de saloon binnen, bestelde een whisky en ging aan een tafeltje zitten.
Op dat moment kwam er aan een andere kant van de stad een kleine karavaan binnen.
Een aantal ruiters, die hadden blijkbaar geen eigen huifkar, reden naar de saloon, zetten de paarden vast aan de drinkbak en liepen naar binnen.
De mannen waren luidruchtig, maar achteraan liep iemand die rustig was, een stuk kleiner als de rest, maar hij zag er wel uit alsof hij sterk was.
Toen hij dichterbij kwam zagen de mensen die al in de saloon waren, de man van de huifkar, de barkeeper en een oudere stamgast, dat die man eigenlijk helemaal geen man was, maar er meer uitzag als een jongen. Terwijl de meeste reizigers gingen zitten en drinken bestelden, bleef hij staan, alsof hij iemand zocht.
Toen hij doorhad dat er geen bijzondere mensen waren, of mensen die hij zocht, ging hij bij de voerman van de huifkar zitten.
‘moet je wat te drinken?’ vroeg de voerman.
‘graag’, zei de jongen, en hij zei dat hij graag een glas water wilde.
De voerman riep de barman, en zei dat die nog een whisky en een glas water moest brengen.
‘Ik ben Stanley Parker, Old Rusty voor vrienden.’
‘En ik ben Robert Edwards, en ik heet Bob voor vrienden.’
‘prettig kennis te maken, hoe oud ben je eigenlijk?’
‘ik ben vijftien, maar ik ben sterk genoeg hoor!’
‘dat geloof ik wel, maar waarom ben je alleen?’
‘mijn moeder heb ik nooit gekend, die overleed bij mijn geboorte. En mijn vader is twee dagen geleden vermoord door twee schurken, ik moest snel wegrijden zei hij nog’
De jongen keek verbittert. ‘en nu zoek ik die schurken die het gedaan hebben’
Stanley Parker keek de jongen aan. ‘doe maar voorzichtig jongen, voor een tweede moord draaien ze hun hand vast niet om.’ Hij dacht even na. ‘ik heb een idee.’ zei Stanley.
‘Als je nu eens bij mij komt werken? ’t Zal echt niet slecht verdienen en ik kan je leren met wapens om te gaan.’
‘wat zou ik dan moeten doen?’ vroeg Robert
‘longhorns vangen en opdrijven naar de steden.’
‘klinkt goed, waarneer beginnen we?’
‘Kom op jongens, nog een paar uur en dan zijn we er.’
Een man van middelbare leeftijd praatte tegen zijn paarden.
De prairie was heet , het had al een paar weken niet goed geregend en er was gevaar dat de indianen aanvielen. De sioux waren weer eens in opstand gekomen tegen de blanken, en overvielen vaak eenzame reizigers.
Maar het gebeurde ook vaak dat een hele karavaan werd aangevallen, maar daar werden steeds vaker gewapende begeleiders voor meegegeven.
De reiziger was goed bewapend, en aan het geweer te zien was er al veel gebruik van gemaakt. De paarden zagen er vermoeid uit, de reis was lang en vanwege de indianen had de man het niet aangedurfd lang te rusten.
Later, er waren een paar uur verstreken, kwam de huifkar de stad binnen.
Het was niet echt een stad, een aantal huizen, een saloon en een kleine gevangenis.
De smederij was ook nog in het beginstadium, evenals de winkel.
De man op de bok zette zijn paarden stil voor de saloon en vroeg een jongen of die voor was kleingeld zijn paarden te eten en drinken wilde geven.
De man zelf liep de saloon binnen, bestelde een whisky en ging aan een tafeltje zitten.
Op dat moment kwam er aan een andere kant van de stad een kleine karavaan binnen.
Een aantal ruiters, die hadden blijkbaar geen eigen huifkar, reden naar de saloon, zetten de paarden vast aan de drinkbak en liepen naar binnen.
De mannen waren luidruchtig, maar achteraan liep iemand die rustig was, een stuk kleiner als de rest, maar hij zag er wel uit alsof hij sterk was.
Toen hij dichterbij kwam zagen de mensen die al in de saloon waren, de man van de huifkar, de barkeeper en een oudere stamgast, dat die man eigenlijk helemaal geen man was, maar er meer uitzag als een jongen. Terwijl de meeste reizigers gingen zitten en drinken bestelden, bleef hij staan, alsof hij iemand zocht.
Toen hij doorhad dat er geen bijzondere mensen waren, of mensen die hij zocht, ging hij bij de voerman van de huifkar zitten.
‘moet je wat te drinken?’ vroeg de voerman.
‘graag’, zei de jongen, en hij zei dat hij graag een glas water wilde.
De voerman riep de barman, en zei dat die nog een whisky en een glas water moest brengen.
‘Ik ben Stanley Parker, Old Rusty voor vrienden.’
‘En ik ben Robert Edwards, en ik heet Bob voor vrienden.’
‘prettig kennis te maken, hoe oud ben je eigenlijk?’
‘ik ben vijftien, maar ik ben sterk genoeg hoor!’
‘dat geloof ik wel, maar waarom ben je alleen?’
‘mijn moeder heb ik nooit gekend, die overleed bij mijn geboorte. En mijn vader is twee dagen geleden vermoord door twee schurken, ik moest snel wegrijden zei hij nog’
De jongen keek verbittert. ‘en nu zoek ik die schurken die het gedaan hebben’
Stanley Parker keek de jongen aan. ‘doe maar voorzichtig jongen, voor een tweede moord draaien ze hun hand vast niet om.’ Hij dacht even na. ‘ik heb een idee.’ zei Stanley.
‘Als je nu eens bij mij komt werken? ’t Zal echt niet slecht verdienen en ik kan je leren met wapens om te gaan.’
‘wat zou ik dan moeten doen?’ vroeg Robert
‘longhorns vangen en opdrijven naar de steden.’
‘klinkt goed, waarneer beginnen we?’